Ze zijn er weer: etalagepoppen in Afghaanse kledingzaken waarvan het hoofd is afgehakt (afb.1). Maar de Taliban 2.0 beroven niet alleen afbeeldingen van vrouwen van hun hoofd, ook bij plaatjes van mannen worden de hoofden verwijderd of zwart gemaakt, bij voorbeeld op reclameposters voor bodybuilding-studios. Lichamelijkheid is blijkbaar geen probleem, want op een klein slipje na zijn zulke mannen geheel naakt—alleen hun hoofd ontbreekt, en daarmee het leven.
Dit gedrag berust op een streng vasthouden aan het vermeende verbod op afbeeldingen van levende wezens. In islamitische omgevingen bestonden van oudsher inderdaad reserves tegenover afbeeldingen van dieren en mensen. Tegenwoordig gelden die bij soennieten in de moskee altijd nog als ongewenst, en portretten van de profeet Mohammed en zijn gezellen vaak ook daarbuiten. Het algemene verbod, voor zover dat ooit bestond, is na de uitvinding van de fotografie vrijwel zonder verzet afgeschaft; ook de vroomste predikers gaan graag op de kiek (afb. 2).
In de koran komt zo’n algemeen verbod niet voor. Weliswaar gaat de schrift tekeer tegen afgodsbeelden (tamāthīl), maar dat is nog geen algemeen verbod op afbeeldingen. Waren er in de zevende eeuw überhaupt nog afgodsbeelden? → Hawting is van mening dat het met het heidendom in de vijfde eeuw wel gedaan was, en → Crone heeft laten zien dat afgoden in de koran alleen in historische contexten voorkomen, bij voorbeeld in de verhalen over de strijd van Ibrāhīm (Abraham) tegen de afgoden.
Het verbod op afbeeldingen (ṣūra/ṣuwar/taṣāwīr, ook wel tamāthīl) komt wel ter sprake in hadithen, gezaghebbende overleveringen van aan de profeet Mohammed toegeschreven uitspraken, of vertellingen over zijn handelen. Een overzicht van álle teksten over het onderwerp in heel veel hadithverzamelingen biedt → Van Reenen, The ‘Bilderverbot’. Hij heeft niet minder dan 325 hadithen bijeengebracht en voorbeeldig gerubriceerd en geanalyseerd. Daarin zijn dan wel alle doubletten en varianten begrepen; uiteindelijk zijn er maar een paar basis-hadithen. Enkele voorbeelden daarvan volgen hier, telkens in de kortste versie.
- De Profeet heeft gezegd: Engelen gaan geen huis binnen waarin een hond is, of een afbeelding.1
Door de vermelding van de hond wordt duidelijk waar het om gaat: zo’n huis is onrein, je kunt er niet bidden.
- Aisha heeft verteld: Op een dag, toen ik voor een alkoofje een gordijn had opgehangen met voorstellingen van levende wezens (tamāthīl), kwam de Profeet terug van een reis. Toen hij het zag verscheurde hij het en zei: ‘De mensen die op de Jongste Dag de zwaarste straf krijgen zijn degenen die de schepping Gods nabootsen!’ Daarop maakten we er een (of twee) kussens van.2
Zo zou het gebed nooit voor die afbeelding verricht kunnen worden, en kon men zijn verachting ervoor tot uitdrukking brengen door erop te gaan zitten.
- Ik heb Mohammed horen zeggen: Wie in deze wereld een afbeelding (ṣūra) maakt zal op de Jongste Dag de opdracht krijgen, die leven in te blazen, en dat zal hij niet kunnen.3
Volgens koran 59:24 is alleen God muṣawwir, d.w.z. degene die een beeld (ṣura) maakt. Ook hier gaat het erom, dat de mens niet moet proberen Gods scheppingskracht te evenaren.
Enkele hadithen berichten, dat de Profeet beelden die in of op de Ka‘ba waren liet vernietigen. Volgens sommige teksten mocht een Madonna met kind echter gespaard blijven.4
Onder de eerste kaliefen bestond het verbod op afbeeldingen blijkbaar nog niet. Munten kunnen niet liegen: in het Westen van het Arabische rijk werden nog steeds Romeinse munten gebruikt met een afbeelding van de keizer, soms zelfs van drie keizers. In Perzië waren er Perzische munten met de keizer erop, en op de achterkant een voorstelling van een vuuraltaar met twee priesters ernaast. Bij naslag werden er kruisen verwijderd en islamitische formules toegevoegd, maar de afbeeldingen van de keizers werden niet verwijderd. Kalief ‘Abd al-Malik (reg. 685–705) liet als eerste zichzelf op zijn munten afbeelden, met zwaard en zweep, zodat iedereen wist wat voor heerser hij was (afb.3). In 696 liet hij echter gouden munten slaan met alleen teksten: een koranvers, de geloofsbelijdenis en een jaartal (afb.4).
Vanwaar deze verandering? Was de kalief misschien geïrriteerd omdat de Romeinse keizer Justinianus II (reg. 685–695, 705–711) munten had laten slaan met zijn eigen beeltenis op de ene kant en Jezus Christus met kruis op de andere (afb.5)? En had Justinianus dat werkelijk gedaan om zijn Arabische rivaal te ergeren? Misschien speelde het mee, maar de keizer zal zijn eigen redenen gehad hebben, zowel binnenlands-politieke als persoonlijke. Ook de kalief kan zijn eigen redenen gehad hebben voor zíjn nieuwe munt: die paste goed bij de islamisering die hij juist in zijn gehele rijk doorvoerde.
Het islamitische beeldverbod moet in verband worden gebracht met de beeldcontroverse in de Oost-Romeinse staatskerk, maar hoe precies blijft onduidelijk. Het twistpunt in de kerk was of de verering van iconen in gebedshuizen was toegestaan. Nee, zei keizer Leo III in 726, en het staatsapparaat en leger volgden hem, terwijl de monniken, namelijk degenen die buiten het rijk woonden, de verering van de iconen verdedigden en bleven beoefenen. De bekende kerkvader Johannes van Damascus (ca. 675-750), die vlakbij Jeruzalem woonde, dus midden in het Arabische rijk, schreef drie traktaten ter verdediging van de verering van beelden. Keizer Leo sloeg munten met alleen tekst, wat suggereert dat hij ‘Abd al-Malik navolgde (Fig. @). Was het islamitische beeldverbod de oorzaak van de christelijke beeldcontroverse of was het andersom? Niemand weet het zeker; maar het is duidelijk dat in de islam het verbod op afbeeldingen niet zo’n belangrijk onderwerp was, terwijl de christelijke beeldcontroverse 30 jaar lang de gemoederen oplaaide en een eeuw later opnieuw oplaaide.@CHECK
Het zou fijn zijn als de hadithen te dateren waren, maar dat zijn ze helaas niet. Er kan alleen gezegd worden dat er veel tot stand kwamen in het midden van de achtste eeuw, dus juist tijdens de hete fase van de christelijke beeldenstrijd. Maar de beeldloosheid van de islam is ouder dan de hadithen. De Rotskoepel in Jerusalem (692) is geheel zonder afbeeldingen van mensen of dieren, en de grote moskee van Damascus (708–715) eveneens. Wat had men ook kunnen afbeelden? Voor de sterke symbolische beelden van het christendom (kruis, vis, apostelen, moeder Gods) had de islam geen tegenhangers.
Er moet haast wel een verband zijn tussen het islamitische beeldverbod en de beeldenstrijd in de Oost-Romeinse staatskerk, maar hoe precies blijft onduidelijk. Voor de kerk was het twistpunt of en hoe de verering van iconen in gebedshuizen was toegestaan. Nee, niet, zei keizer Leo III in 726, en het staatsapparaat en het leger volgden hem, terwijl de monniken en de gewone gelovigen, vooral degenen die buiten zijn rijk woonden, de verering van de iconen bleven beoefenen en verdedigen. De bekende kerkvader Johannes van Damascus (ca. 675-750), die vlakbij Jeruzalem woonde, midden in het Arabische rijk, schreef drie traktaten ter verdediging van de verering van iconen. Keizer Leo sloeg munten met alleen tekst, wat suggereert dat hij ‘Abd al-Malik navolgde (afb. 6). Was het islamitische beeldverbod de oorzaak van de christelijke beeldcontroverse of was het andersom? Niemand weet het zeker; maar het is duidelijk dat in de islam het verbod op afbeeldingen niet zo’n belangrijk onderwerp was, terwijl de christelijke beeldenstrijd vijftig jaar lang de gemoederen verhitte en een eeuw later opnieuw oplaaide. In het christendom hebben de iconen gewonnen, in de islam juist niet.
Het verbod op afbeeldingen gold alleen in religieuze context en werd ook niet door alle schriftgeleerden gedeeld. In de jachtslotten van de Umayyadenkaliefen waren wel degelijk profane afbeeldingen te vinden, zelfs van naakte en halfnaakte vrouwen (afb. 7–8), en ze zullen elders niet ontbroken hebben. Vereenvoudigend kan men zeggen dat afbeeldingen die aan de wand hangen of overeind staan verboden zijn, omdat dan het gevaar van aanbidding bestaat; dat afbeeldingen niet gewenst zijn in openbare ruimten waar gebeden wordt, daar zij deze onrein maken, en dat men niet in Gods plaats iets mag willen scheppen—wat vooral het maken van standbeelden verhinderde. In de privé-sfeer daarentegen waren afbeeldingen van levende wezens heel gewoon.
De kerken hebben door de eeuwen heen de schone kunsten zeer bevorderd, maar de moskee had zo’n functie niet. En de vorstenhoven bestelden niets groots voor aan de muur of in de tuin. Voor zover er een mecenaat bestond bevorderde het naast architectuur en arabesken alleen kleiner werk. Er bestaan vanouds veel afbeeldingen van dieren en mensen als decoratie op vaatwerk, als illustraties in biologie- en geschiedenisboeken, schilderingen op textiel en papier, portretten en groepstaferelen, zelfs met de Profeet erbij (afb. 9–11), veel miniaturen in boeken, poppen voor het poppentheater en ‘volkskunst’: stuiversprenten en muurschilderingen over de pelgrimstocht naar Mekka. Hoe later, des meer beeldende kunst, zo lijkt het; maar het kan ook zijn dat er veel verloren is gegaan. In latere eeuwen ontstonden er ook losse schilderijen, vooral in Turkije, Perzië en India (afb. 12–15).
In de negentiende eeuw maakte de lithografie en even later ook de fotografie het mogelijk afbeeldingen op grote schaal te verbreiden. De oudste foto’s uit Constantinopel en Caïro dateren van omstreeks 1850; de eerste portretfoto’s van het Arabisch Schiereiland zijn van 1861. Voortaan wilde iedereen op de foto en raakte het verbod op afbeeldingen op de achtergrond. Natuurlijk moest dat religieus verantwoord worden, maar dat bleek makkelijker dan gedacht: bij deze nieuwe soorten afbeeldingen bestond immers het gevaar van aanbidding niet, en de fotografen creëerden zelf ook niets: zij ‘gaven slechts weer’, waarbij de camera het eigenlijke werk deed. De televisie heeft de laatste remmingen weggenomen. Het verbod wordt alleen nog gehandhaafd in zwaar islamistische omgevingen, zoals tot voor kort bij extreme Wahhabieten en nu weer bij de Taliban.
NOTEN
1. Bukhārī, Libās 88: قال النبي ص لا تدخل الملائكة بيتا فيه كلب ولا تصاوير (varianten: صور ، تماثيل )
2 Bukhārī, Libās 91: […] وعن عائشة ر قالت: قدم رسول الله ص من سفر وقد سترت بقرام لي على سهوة لي فيه تماثيل فلما رآه رسول الله ص هتكه وقال: أشد الناس عذابًا يوم القيامة الذين يضاهون بخلق الله. قالت: فجعلناه وسادة أو وسادتين.
3. Bukhārī, Libās 97: سمعت محمدا ص يقول : من صوّر صورة في الدنيا كُلّف يوم القيامة أن ينفخ فيها الروح وليس بنافخ.
4. Al-Azraqī, Akhbār Makka wa-mā djāʾa fīhā min al-āthār, Hrsg. Rushdī aṣ-Ṣāliḥ Malḥas, 2 dln., Madrid 1965, 165: لما كان يوم فتح مكة دخل رسول الله ص … وأمر بطمس تلك الصور فطمست. قال: ووضع كفيه على صورة عيسى بن مريم وأمه عس. وقال: امحوا جميع الصور الا ما تحت يدي، فرفع يديه عن عيسى بن مريم وأمه Ook blz. 168–169.
BIBLIOGRAFIE
– Patricia Crone, ‘The Religion of the Qurʾānic Pagans: God and the Lesser Deities,’ Arabica 57 (2010), 151–200.
– G. R Hawting, The Idea of Idolatry and the Emergence of Islam. From Polemic to History, Cambridge 1999.
– Silvia Naef, Y a-t-il une «question de l’image» en Islam?, Paris 2004. Duitse vertaling: BIlder und Bilderverbot im Islam, München 2007.
– Daan van Reenen, ‘The Bilderverbot, a new Survey,’ Der Islam 67(1), (1990), 27–77.















Terug naar Inhoud Terug naar Inhoud (oud