Akalay, De nachten van Azed (bespreking)

Lotfi Akalay, De nachten van Azed, Roman, Manteau/Ambo, vert. Jeanne Holierhoek

Bron van inspiratie voor De nachten van Azed, een tintelende en vederlichte roman vol humor en fris-obscene passages, vormen enerzijds De vertellingen van duizend-en-één-nacht, anderzijds het dagelijks leven in Marokko. Net als in de raamvertelling van Duizend-en-één-nacht worden twee broers door hun echtgenotes bedrogen. De een verdwijnt uit het gezicht, de andere neemt wraak door elke dag een verse maagd te huwen en die de volgende dag niet te doden zoals in het klassieke voorbeeld, maar volgens de regels te verstoten, waartoe hij twee kadi’s in vaste dienst genomen heeft. Eén van deze maagden is Azed, wier naam herinnert aan Sjahrazaad. Zij vertelt haar man ‘s nachts verhalen die zo boeiend zijn dat hij haar houdt en zijn kadi’s weer kan ontslaan.
.
De verhalen van Azed zijn schelmenverhalen met een detective-achtige inslag, evenals die van haar grote voorbeeld, maar zij spelen zich af in het moderne Marokko. Een lelijke maar rijke dame koopt het genot van een knappe jongeman door hem te huwen, op straffe van verstoting bij ontrouw; er wordt naar een juwelenkistje gezocht, waarover een commissaris zich ontfermt; een andere politieman en een slim vrouwspersoon hebben een opzetje om vermogende heren te chanteren, weer een andere agent dwingt een dienstertje, een bandje met geile praat voor hem in te spreken, en tenslotte vindt er nog een illegale emigratiepoging naar Europa plaats, die echter eindigt in een lijkenhuis en een gevangenis in Spanje.
.
Op monkelende wijze levert Akalay maatschappijkritiek, en dat maakt zijn boek tot aanzienlijk méér dan een vakantieboek. De beschreven samenleving is doordrenkt van machtswellust, geldzucht, leugen en bedrog, vooral in kringen van politie en justitie. Geen dienst zonder wederdienst, uitgekeerd in geld of seksuele gunsten. Dat politiemensen hulpzoekende vrouwen misbruiken spreekt in deze sfeer vanzelf. Vriendschap en loyaliteit onder mannen leveren schitterende woordenvloeden op, maar geen cent meer dan dat.
.
In Duizend-en-één-nacht zijn vrouwen vaak sterker en slimmer dan mannen. In één van de talrijke verhalen over vrouwelijke listen heeft een koopman boven zijn winkel geschreven: ‘De listen van de man zijn beter dan die van de vrouw,’ en natuurlijk weet een listige vrouw hem aan den lijve te laten voelen dat dit onjuist is, waarop hij de spreuk verandert.
.
Evenals de onlangs vertaalde Egyptische schrijfster Salwa Bakr varieert Akalay op dit thema. Delven bij Bakr de vrouwen uiteindelijk toch het onderspit, bij Akalay blijven zij slimmer en taaier dan de aan lust verslaafde sukkels van mannen. Met nauwelijks verholen ongeduld ventileert de schrijver zijn afkeer van vrouwvijandige wetten en gewoontes in zijn land. Een weldenkend man, meent hij, kan deze immers niet anders dan vernederend en stomvervelend vinden. Hij moet wel feminist worden in een omgeving waarin een vrouw altijd tot horigheid wordt gedwongen: hetzij aan haar echtgenoot, hetzij aan haar klandizie wanneer zij tot prostitutie vervalt. En daartoe vervalt zij al door een vlot uitgesproken drievoudige verstoting.
.
Lang kunnen we blijven meelachen om de vrolijk vertelde wanstoestanden. Vrijwel ongemerkt verglijdt de hilariteit in het laatste hoofdstuk even in ontzetting, wanneer in een Spaans lijkenhuis juist weer zeventien lijken van verdronken illegale immigranten binnenkomen. Net als de lezer in de war raakt en zich begint te generen omdat hij heeft gelachen om wat blijkbaar toch geen lolletje is, wordt hij definitief gevloerd door een kluchtige epiloog zoals in Duizend-en-één-nacht, een snel afgeraffeld happy end waarin diverse paren nog lang en gelukkig leven.
.
Akalay schrijft in het Frans, een taal die in Marokko alleen door de elite wordt gelezen. Het zou mooi zijn als zijn werk in het Arabisch werd vertaald, zodat meer van zijn landgenoten door zijn bril konden kijken. Maar dat is in het huidige Marokko helaas volslagen ondenkbaar.

Was gepubliceerd in NRC-Handelsblad 22.8.1997.

Terug naar Inhoud

Aziz, of: Van het nut der liefdespoëzie

Aziz uit Duizend-en-één-nacht is een onervaren minnaar die aan zijn nicht Aziza wordt uitgehuwelijkt. Op zijn trouwdag gaat hij naar het badhuis om zich op te knappen, maar onderweg wordt hij ongeneeslijk verliefd op een adembenemende, mysterieuze vrouw van wie hij een glimp opvangt. Hij zit zo apathisch van haar te dromen dat hij zijn eigen bruiloft glad vergeet. Als hij thuiskomt zijn de feestgasten alweer vertrokken en zijn vader is kwaad. Aziza houdt echter van hem met een alles opofferende liefde en doet alles om zijn liefdesaffaire met die ander op gang te krijgen en hem daarin te beschermen. Zij licht hem in over de listen der vrouwen, verklaart de raadselachtige tekens die de andere vrouw hem geeft, geeft hem codes en beschermende spreuken mee en onderricht hem in de hoofse liefdespoëzie, bij voorbeeld:

  • Wie zegt dat liefde is uit vrije keus,
    dien zeg ik: Nee, ’t is niets dan dwang!
    Maar zulk een dwang heeft niets onheus,
    Want ware liefde heeft een zuivere klank.
    Vals noem je niet een munt die echt is.
  • Zo je wilt, noem het een hemels lijden,
    een wond’re pijn in ’t lichaam, of een slag.
    Ja, een plaag, een lot of een verblijden
    Waarmee de ziel zich troost, óf kwellen mag.
    Tussen lief en leed loopt geen weg die recht is.

Aziza wisselt ook verzen uit met de andere vrouw, waarbij Aziz steeds als boodschapper dient. Hij moet bijvoorbeeld tegen haar zeggen:

  • O minnaars, bij Allah, wanneer een man
    door liefde wordt geplaagd, wat doet hij dan?

en krijgt van zijn vriendin het volgende antwoord mee:

  • Hij houdt het voor zich, houdt zijn geheim verborgen
    En draagt geduldig smart en zorgen.

Dan Aziza weer:

  • Kan hij verzwijgen wat hem om het leven brengt
    wat elke dag zijn hart in duizend stukken sprengt?
    Hij heeft geduld gezocht, maar niets gevonden
    dan een hart dat pijnlijk klopt in al zijn wonden.

En de vriendin:

  • Is de last van het zwijgen hem te groot?
    Dan weet ik geen raad voor hem, tenzij de dood!

Er staan nog veel meer gedichtjes in het verhaal, die te samen een aardige indruk geven van de Arabische theorie der hoofse liefde. De lessen zijn echter aan Aziz niet besteed: hij is naïef en onbeheerst: op het kritieke moment vreet hij zich vol—en dat terwijl Arabische minnaars broodmager horen te zijn—, of hij valt in slaap, zodat het rendez-vous niet doorgaat. Als een weerspannige kleuter die zijn zin niet krijgt schopt en mishandelt hij zijn lieve nichtje, dat harerzijds niet te beroerd is, hem te voeren en zijn eten voor te kauwen. Wanneer zij tenslotte sterft van verdriet en onvervuld liefdesverlangen—een gangbare doodsoorzaak in de Arabische letterkunde—is Aziz onbewogen, maar voortaan wel geheel hulpeloos. Na een periode met zijn vriendin manoeuvreert een oude vrouw hem in een huwelijk met haar dochter, en daarmee in het vaderschap. Zo raakt hij gevangen bij vrouwen die veel gevaarlijker zijn dan losse deernen: een schoonmoeder en een echtgenote. In dat kippenhok doet hij een jaar lang ‘wat de haan doet’. Zodra hij een dag vrij kan nemen gaat hij naar zijn eerste vlam terug, maar die is zo furieus om zijn ontrouw dat zij hem castreert. In zijn ellende trekt hij in bij zijn moeder en begrijpt eindelijk wat zijn gestorven nichtje voor hem had gevoeld.
In dit verhaal is de omkering van alle waarden te onderkennen die typisch is voor Duizend-en-één-nacht. De vrouwen zijn verstandig, beheerst en dominant. Aziz daarentegen is een knulletje, geen man: hij heeft geen zelfbeheersing, is een flapuit die het liefdesgeheim niet bewaart, is volledig afhankelijk van vrouwen, laat zich opsluiten en wordt tenslotte geheel als een vrouw. Een gruwelverhaal, dat een waarschuwing wil zijn voor het mannelijke publiek: wees een vent, maak je vertrouwd met de listen der vrouwen, en bedenk dat een gearrangeerd huwelijk zo gek niet is!
Is dat hierboven nou de beroemde Arabische poëzie? Welnee, het zijn maar rijmpjes, in mijn vertaling net zo goed als in het origineel. Deze verzen zijn slechts afgietsels van de kunstvolle liefdespoëzie. De eersterangs poëzie zullen de vertellers van Duizend-en-één-nacht misschien niet gekend hebben, en de hoorders nog minder. Maar de verteller heeft wel begrepen dat je met poëzie je hachie kunt redden, en hij heeft haar goed geïntegreerd in het verhaal en een eigen rol gegeven.
De levensreddende werking van literatuur is het alomvattende motief van de Duizend-en-één-nacht. We kennen het van Sjahrazaad, die zich redt door een boze koning iedere nacht een verhaal te vertellen, en in dit verhaal zit het dus ook. Aziz sterft net niet, maar zijn leven is kapot. Hoe had hij kunnen leren met vrouwen om te gaan? Via de liefdespoëzie, die Aziza hem vergeefs probeerde bij te brengen. De literatuur gaat immers aan het leven vooraf. Had Aziz de tekenen begrepen en de gedichten gekend, dan had hij een man kunnen zijn.

BRON:
De vertellingen van duizend-en-één-nacht. Vert. Richard van Leeuwen, ill. Jean-Paul Franssens, deel 3/4, Amsterdam (Uitg. Bulaaq) 1998, blz. 229–270. Welke Arabische uitgave moet je hebben? Er komt er maar één in aanmerking: die van Bulaaq 1252, dat is 1835 in de christelijke jaartelling! Niet dat die zo goed is, maar hij is beter dan nieuwere, vooral omdat er tegenwoordig vaak gecensureerd wordt. Die oude uitgave is meermalen heruitgegeven, als fotocopie van het origineel.

Terug naar Inhoud

Broodjes aap. Sterke verhalen uit de Arabische Oostindische Compagnie

Sinds ongeveer 800 na Christus, zeg maar sinds Hārūn al-Rashīd bestond er een georganiseerde scheepvaart vanuit het Abbasiedenrijk naar de Oost, vanuit de Iraakse haven Basra, maar ook vanuit het Perzische Siraf. Die scheepvaart was privé ondernemerschap: iemand met geld kon dat beleggen in een schip en koopwaar; hij zette er een kapitein op en hoopte maar dat het schip behouden en overladen met kostbare spullen uit India, Indonesië of China zou terugkeren. De schepen waren klein, de risico’s waren enorm en de winsten waren superwinsten. Een overkoepelende organisatie was er niet, maar de schippers kenden onder elkaar wel solidariteit en hielpen elkaar onderweg naar mogelijkheid op informele wijze.
Eén zo’n zeevaarder is Sindbad uit Duizendeneen Nacht. Al is hij een fictief persoon, de verhalen over hem geven toch een zeker beeld van die zeevaart, en zeker van de sterke verhalen waarmee de zeelui terugkwamen. Niet fictief bedoelde verhalen en berichten zijn nauwelijks realistischer. De vertellende kapiteins en matrozen zijn voorlopers van de latere Nederlandse en Engelse scheepskapiteins.

Hieronder wat zeemansverhalen uit de negende en tiende eeuw, waaruit blijkt dat tussen mensen en apen niet altijd scherp onderscheiden werd.1 Het was blijkbaar voor veel mensen niet eenvoudig om de soorten uit elkaar te houden. De Arabieren dachten dat de zwarten uit Afrika en de primitieve volkeren uit Centraal-Azië geen ziel hadden. Europeanen zouden later hetzelfde denken van de zwarten in Afrika, wat de slavenhandel zeer vergemakkelijkte. Ik herinner eraan dat nog in het midden van de negentiende eeuw een Belgische scheepskapitein in West-Afrika een tienjarig negerslaafje cadeau kreeg, dat hij schonk aan …. de Zoo van Antwerpen, waar het sindsdien de vogels verzorgde maar tegelijk zelf als bezienswaardigheid gold. In de negentiende en twintigste eeuw stelde men in Europa graag exotische volkeren ten toon in dierentuinen, circussen en op koloniale tentoonstellingen, ook op die te Amsterdam in 1883. En menig Nederlander in Indië zag na een paitje of twee, drie ook niet meer zo goed en sprak over de inlanders als monyet, ‘apen’. De roodbedonsde ‘mensen’ in het eerste fragment hieronder moeten wel orang oetans zijn.

  • Daar [nl. op het eiland Rami, dat is Sumatra] leven in de wouden naakte mensen wier taal onverstaanbaar is, want het is alleen maar gefluit. Zij zijn klein en mensenschuw; hun lengte bedraagt vier span, mannen en vrouwen hebben kleine geslachtsdelen. Hun hoofdhaar is een rood dons. Zij klauteren in bomen alleen met hun handen, zonder hun voeten neer te zetten.
    In de zee heb je daar witte mensen, die zwemmend schepen inhalen met de snelheid van de wind. Zij verkopen amber voor ijzer, dat zij dan in hun mond vervoeren.
  • Er is ook een eiland waar zwarte mensen met kroeshaar wonen, die mensen levend in plakken snijden en opeten.2
  • Muḥammad ibn Bābishad vertelde mij dat in de buurt van Sanfīn, in de dalen Lameri en Qaqula reusachtige apen leven. Iedere groep daarvan heeft een leider die nog groter is dan de andere. Soms komen zij uit de bossen naar de doorgaande wegen toe, slaan de reizigers en versperren hun de weg, tenzij die hun een beest geven, een schaap of een koe, of iets anders eetbaars. Naar hij vertelt was het meer dan eens voorgekomen dat die apen hun de weg versperden, hun kleren scheurden, hen van alle kanten overvielen en hun waterzakken kapotsneden, hoewel zij zich in een woestenij bevonden ver van ieder water. Dan gaven zij die apen iets en dan werden ze met rust gelaten, maar dan zaten ze wel zonder water. Het merendeel van hen stierf van dorst en slechts weinigen wisten de volgende drinkplaats te bereiken.3
  • Een man vertelt mij op gezag van een matroos op een schip van hem, dat hij in het jaar 309 [dat is 912 AD] op een schip van een van zijn kapiteins naar Qaqula was gevaren. Ze kwamen behouden aan, brachten hun waar aan land en vervoerden een deel naar een stad op zeven dagreizen van zee. Ze trokken de boot aan land in een kleine baai op drie, vier parasangen van Qaqula, wierpen een dam op tussen het schip en de zee, dekten het af en zetten er palen omheen waarmee ze het stutten. Dan vertelt de matroos: ‘Ze lieten mij achter met de nodige leeftocht en gingen allemaal op weg naar die stad, waar ze zouden blijven om handel te drijven. Toen ze weg waren verscheen er een stel apen die om het schip heenliepen en aan boord probeerden te klauteren, maar ik gooide ze met stenen. Eén behoorlijk grote apin liet zich niet wegjagen en zag kans via een zijkant van de boot aan boord te komen. Ik zat net te eten en gooide haar een stuk brood toe, dat zij opat. Ze bleef een poosje bij me en ging toen weer van boord. Ze bleef weg tot de avond, toen verscheen zij opnieuw met in haar bek een tros van ongeveer twintig bananen. Ze gaf een schreeuw, ik ging kijken en ze klom aan boord. De bananen legde ze voor mij neer en ik at er een paar op. Daarna bleef ze bij me, en ze liep af en aan met bananen en fruit uit dat groene dal. De nacht bracht ze door op het schip, vlak naast mij. Zo wekte ze mijn begeerte en ik sliep met haar. Nauwelijks waren er drie maanden voorbij of ze werd dikker en begon te lopen als een zwangere vrouw. Ze wees op haar buik en zo begreep ik dat ze zwanger van mij was. Ik kreeg het erg te kwaad en was bang voor de schande als de mannen terug zouden komen en zouden zien wat er aan de hand was. Uit schaamte nam ik de sloep van het schip en bevestigde er een mast, zeilen en een anker aan. Ik zorgde voor waterzakken en proviand, pakte mijn kleren en wat ik verder nog had en bracht het aan boord. Ik wachtte een ogenblik af dat de apin er niet was, ging aan boord van de sloep en voer uit, het grote risico op de koop toe nemend. Het schip liet ik onbemand achter. Na meer dan twintig zām landde ik op een van de Andamanen, nadat ik bijna omgekomen was van ellende, en ik verbleef enige dagen op dat eiland om tot mezelf te komen. Ik dronk van het zoete water dat daar was, at vruchten en bananen en herstelde. Op dat eiland heb ik niemand gezien behalve een paar vissers in bootjes die tussen de bomen aan land gingen. Toen ging ik de zee weer op, zonder te weten waar ik terecht zou komen, en voer ongeveer 70 zām tot ik belandde ik op een eiland dat Badfār Kalah (?) heette. Daar bleef ik tot ik weg kon komen naar Kalah. Na enige tijd ontmoette ik de eigenaar en de opvarenden van mijn schip en vroeg wat hun was wedervaren. Ze zeiden dat ze naar die plek waren teruggekeerd en aan boord van het schip een apin hadden aangetroffen die een paar aapjes ter wereld had gebracht, met gezichten die op mensengezichten leken, met onbehaarde borst en met staarten die veel korter waren dan apenstaarten. Ze hadden al gedacht dat die apin zwanger was geworden van mij en dat ik gevlucht was in de sloep, omdat zij niets misten behalve de sloep en mijn spullen. Sommigen dachten dat de apin mij had gedood en dat de sloep was gestolen door een passant of een visser; ze lieten het in het midden. De apin en haar kroost hadden ze met stenen weggejaagd.
    Mijn zegsman vertelde nog dat die matroos erg slecht zag en dat hij desgevraagd had gezegd: ‘Ik zag zo slecht dat ik niet merkte dat ik met een apin sliep. Tijdens mijn verblijf op zee was mijn gezichtsvermogen steeds slechter geworden.’4
  • In een van de dorpen te …. zag iemand een aap in het huis van een koopman, die zijn bediende was. Hij veegde het huis aan, opende en sloot de deur voor bezoekers, stak het vuur aan onder de kookpot, blies het aan tot het goed brandde, voedde het met brandhout, joeg de vliegen weg van tafel en wuifde zijn meester koelte toe met een waaier.5
  • In Zafār, een stad in Jemen, was er een smid die een aap had die de hele dag de blaasbalg bediende. Die aap bleef ongeveer vijf jaar bij hem. Ik ben verscheidene malen in die stad geweest en telkens zag ik dat dier bij hem.6
  • Iemand heeft mij verteld over een aap die verbleef in het huis van een man in een stad ergens in Jemen. Die man kocht vlees en bracht dat mee naar huis en gaf de aap een teken dat hij erop moest passen. Toen kwam er een zwarte wouw aangevlogen die voor de ogen van de verblufte aap het vlees wegpikte. Op de binnenplaats van het huis stond een boom. De aap klom helemaal naar boven en wendde zijn kont naar de lucht, met zijn voorpoten ernaast, terwijl hij zijn kop naar beneden liet hangen. De wouw hield dat achterwerk voor een stuk van de hoeveelheid vlees die hij had weggepikt. Hij stortte zich erop, maar toen greep de aap hem vast en bracht hem naar beneden in het huis. Hij legde hem onder een schaal die hij toedekte met een zwaar voorwerp. Toen de huisheer terugkwam zag hij het vlees niet en ging op de aap af om hem een paar klappen te geven. De aap liep naar die schaal en haalde de wouw tevoorschijn. Toen begreep de man wat er gebeurd was. Hij nam de vogel, plukte hem kaal en kruisigde hem aan de boom.7

NOTEN
1. Remke Kruk, Traditional Islamic Views of Apes and Monkeys, in, Ape, Man, Apeman. Changing Views since 1600, ed. R. Corbey & B. Theunissen, Department of Prehistory, Leiden University 1995, 29–38. Hier te downloaden.
2. De eerste drie fragmenten zijn uit Ibn Khurdhādhbeh, Kitāb al-masālik wal-mamālik, uitg. M.J. de Goeje, Leiden 1889, 65. De wezens in de twee laatste fragmenten zijn inderdaad mensen. Hadden die ‘witte’ mensen zich misschien wit geschilderd? Zoiets zie je wel eens op foto’s.

وبها ناس عراة في غياض لا يفهم كلامهم لأنه صفير وهم صغار يستوحشون من الناس طول الإنسان منهم أربعة أشبار للرجل ذَكر صغير وللمرأة فرج صغير شعر رؤوسهم زَغَب أحمر يتسلقّون على الأشجار بأيديهم من غير أن يضعوا أرجلهم عليها.
وفي البحر ناس بيض يلحقون المراكب سباحةً والمركب في سرعة الريح يبيعون العنبر بالحديد يحملوته في أفواههم.
وجزيرة فيها ناس سود مفلفلون يأكلون الناس أحياءً يشرّحونهم تشريحًا.

3. Bozorg ibn Shahriyār al-Rāmhurmuzī, ‘Adjāʾib al-Hind, uitg. P. A. van der Lith, Leiden 1883–86 (met Franse vertaling), 66-67. Deze booswichten lijken mij wat te groot, te onvegetarisch, te slim en te onhebbelijk om apen te kunnen zijn.

وذاكرت محمد بن بابشاد في حديث القردة وما يحكي عنها فحدثني بصفات كثيرة من أحاديثهم. فمما حدثني به أن بنواحي صنفين وبوادي لامري وبوادي قاقلة قردة في نهاية الكبر وأنّ لكل فرقة منها أمير خلقته أعظم من خلق باقيها وأنّهم ربّما خرجوا من الغياض الى الطرق والمسالك فتضرب السفّارة فتمنعهم السبيل دون أن يعطوهم شيئًا من الحيوان مثل الغنم والبقر وغير ذلك من المأكولات. وذكر محمد بن بابشاد أنه حدثه غير واحد أنه اجتاز على قطعة منهم مع جماعة معه فمنعوهم من المشي فحاربوهم فمزّقوا ثيابهم وتواثبوا عليهم من كل مكان وقطعوا قربهم وهو في مفازات بعيدة عن الماء فأعطوهم شيئًا فتركوهم ولا ماء لهم. فمات أكثر القوم عطشًا ولم يصل منهم الى الماء الثاني الاّ القليل.

4. ibidem, 67-70. Mensen kunnen geen kinderen krijgen bij apen; als dat wel het geval was hadden we het allang gemerkt. De jonge moeder moet dus echt een inlandse vrouw zijn geweest … .

وحدثني أن رجلاً من بانانيّة مركب كان له حدثه أنه خرج في سنة تسع وثلثمائة في مركب لبعض النواخذة إلى قاقلة فانهم وصلوا بالسلامة ونجلوا أمتعتهم إلى البرّ وحملوا بعض الأمتعة إلى بلد بينه وبين البحر مسيرة سبعة أيّام ونحوها. فلما حملوا تلك الأمتعة إلى ذلك البلد رفعوا المركب في خَور صغير على ثلثة فراسخ من قاقلة أو أربعة وسدّوا بينه وبين البحر وجلّلوه وأقاموا الخشب حولها وسنّدوه. قال هذا البناني وتركوا معي من الزاد حاحتي ومضوا بأسرهم إلى تلك المدينة فأقاموا في بيعهم وشرايهم فلمّا بعدوا عني جاءني عدة من القِرَدة فطافوا حول المركب وراموا الصعود اليّ فرميتهم بالحجارة ولاحقتْ المركب قردة لها خلق وجثة فطردتها فلم تبرح فسارقتني من بعض جوانب المركب فصعدتْ اليّ فلما حصلت معي في المركب وكنت آكل فطرحت لها كسرة من خبز فأكلته وأقامت عندي ساعةً ثم نزلت فغابت عن عيني إلى العَشيّ ثم وافت وفي فمها قنو صغير فيه نحو من عشرين موزة فصاحت فتطلّعت اليها فصعدت الى المركب فوضعت الموز بين يديّ فأكلت وأقامت عندي بعد ذلك قكانت تغيب وتجيء بالموز والفاكهة التي في تلك الغَوطة وصارت تبيت معي في المركب والى جانبي فشاقت نفسي اليها فوطيتها فما مضت ثلثة أشهر في مقامي في الموضع حتى ثقلت وجعلت تمشي متحاملة وأومت الى بطنها فعلمت أنها قد حملت منّي. فورد عليّ من ذلك أمر عظيم فخفت الفضيحة متا جاء القوم وشاهدوا الأمر. فحملني الحياء الى أن أخذت دونيج المركب وحملت لها دقلا وشراعا وأنجرا وجعلت فيه قرب ماء وزادا وأخذت ثيابي وما كان معي وحملته فيه. وتعمدت وقتا تغيب فيه القردة فنزلت الى الدونيج ودخلت البحر على غرر عظيم وخطر شديد. وتركت المركب ليس معه أحد فسرت نيفا وعشرين زاما ووقعت الى جزيرة من جزائر أندمان بعد أن كدت الى أن أتلف لعظيم ما مرّ بي من الشدّة. فأقمت في تلك الجزيرة أياما حتى استرحت وأخذت من ماء عذب كان فيها ملؤ قربة ومن ثمار فيها وموز وأصلحت أمري. ولم أكن رأيت بالجزيرة أحدا الاّ الصيادين في قوارب ينزلون بين الشجر. فسرت في البحر لا أدري أين آخذ ولا أهتدي نحو سبعين زاما، فوقعت في جزيرة يقال لها بدفاركله فأقمت بها الى أن خرجت منها الى كله فخرجت منها فلقيت بعد ذلك بزمان صاحب ذلك المركب وقوم راكبون فيها، فقلت: ما شأنكم؟ فقالوا إنهم وردوا الموضع فوجدوا في المركب قردة قد وضعت قردا أو قردين وجوههم تشبه وجوه بني آدم سواء وصدورهم لا شعر عليها وأذنابهم فيها قصر عن أذناب القرود، وظنّوا أن القردة حملت من ذاك الباناني وأنه هرب في الدونيج، لأنهم ما فقدوا شيئا غير الدونيج وآلته وأنّ بعضهم ظنّ أنّ القردة قتلته وأنّ الدونيج سرقه مجتاز أو صيّاد ورجموا الظنون ورموا بالقردة وأولادها. قال لي محمد بن بابشاد: وكان هذا الباناني الذي حدّثني ضعيف البصر جدّا، فسألته عن ذلك، فقال: ضعف بصري لمّا كنت أجامع القردة، وزاد في ضعفه طول مكثي في البحر.

5. ibidem, 77. @Arab.tekst ontbreekt nog.@
6. ibidem, 77–78. @Arab.tekst ontbreekt nog.@
7. ibidem, 78. @Arab.tekst ontbreekt nog.@

Diakritische tekens:  Ṣanfīn, Ẓafār

Terug naar Inhoud

Sindbad de Zeevaarder

De cyclus over Sindbad de Zeevaarder is één van mijn favorieten uit De Duizend-en-één-nacht.1
Zeven maal vertrekt Sindbad vanuit Irak per schip naar het oosten. Zevenmaal heeft hij te lijden onder schipbreuken, onbekende zeeën, gevaarlijke dieren en monsters, en inheemse bevolkingen met bizarre of wrede gewoonten. En alle zeven maal is hij flinker dan zijn  reisgenoten en weet hij zich weer te redden – zij het uiteraard met goddelijke bijstand. Na zeven reizen heeft hij er genoeg van en leeft hij nog lang en gelukkig, met de echtgenote en de enorme rijkdom die hij op zijn tochten en passant heeft opgedaan, en met een goede vriend.
Sindbad is een voorafschaduwing van de latere Europese zeevaarders. Hij trekt oostwaarts in het kader van de Indiëvaart die vanuit Baghdad en de zeehaven Basra sinds de negende eeuw werd bedreven. India, Indonesië en China werden regelmatig bevaren door Arabische schepen, die beladen met specerijen, edelgesteenten en allerlei exotica terugkeerden. De scheepskapiteins vormden, althans in deze verhalen, een soort informele Oostindische Compagnie, waarin het idyllisch toegaat. Waar Sindbad ook maar aanspoelt of vastloopt, altijd komt er wel een Arabisch schip langs met een behulpzame bemanning. Soms blijkt aan boord nog koopwaar van hem te liggen. Zodra hij heeft aangetoond dat die van hem is worden de zorgvuldig bewaarde goederen hem teruggegeven en krijgt hij passage naar huis.
Tot de kostbaarheden die de Indiëvaart opleverde behoorden ook verhalen. De notie van het ‘mysterieuze oosten’ is niet uitgevonden door Europese oriëntalisten, zij bestond al eeuwen onder Arabische vertellers en werd gekoesterd door een publiek dat zich door hun verhalen zowel liet onderwijzen als amuseren. Verhalen als die van Sindbad, over avonturen en over de ‘wonderen van India’, hebben de Arabieren eeuwenlang geboeid. Het blijken de voorlopers te zijn van wat bij voorbeeld Hollandse reisschrijvers in de zeventiende eeuw te vertellen hadden over hun ‘wonderbaerlijcke voyagiën’.
Zeer herkenbaar is Sindbads motivering voor zijn reizen. De eerste reis onderneemt hij omdat hij bijna blut is; later, als hij allang binnen is, gaat hij uit verlangen ‘om handel te drijven en winst te maken,’ maar ook ‘om de wereld te zien, de zee te bevaren, onder kooplieden te verkeren en de wederwaardigheden van de mensen te vernemen.’ Hij is te ongedurig om thuis te zitten; zijn weelde verveelt hem. Eenmaal voert hij zelfs aan dat hij reist omdat het hem zo leuk lijkt, na terugkeer zijn vrienden en geliefden en zijn land weer te zien. Een welhaast modern mens.
Afkeurenswaardig vindt hij deze verlangens wel. Als directe drijfveer tot zijn reizen verwijst hij meermalen naar ‘de ziel die aanzet tot het kwaad’, een begrip uit de koran. Het is de zonde die hem in beweging zet, en de zee waarop hij zich moedwillig begeeft is op te vatten als de chaos, de verblijfplaats van het boze. Nog negatiever wordt geoordeeld over zijn korte excursie in de ruimte. Sindbad klimt niet op tot God, en naar het islamitische paradijs streeft hij evenmin. Hij spartelt en dobbert maar wat totdat hij tenslotte rust vindt bij zich zelf.
Is het maken van superwinsten ook afkeurenswaardig? Bij deze vroege Indiëvaart was er gelijkwaardigheid tussen de handelspartners, dus uitbuiting van inlanders was niet aan de orde. Maar die domme luitjes weten meestal niet eens over wat voor kostbaarheden ze beschikken, en Sindbad behandelt ze vaak wreed. Hij blijft toch wat vaag over zijn inkomsten, wat misschien op een zeker schuldgevoel wijst. Een vlot dat hij eens bouwt om zich te redden blijkt onverwacht van kostbaar sandelhout te zijn; ook diamanten en andere kostbaarheden vallen hem zomaar toe. Als we hem moeten geloven is hij alleen door Gods genade rijk geworden; hij kan er zelf niets aan doen. Verdiend heeft hij het echter toch, volgens hemzelf: als je zoveel ellende hebt doorstaan is het billijk dat je er iets aan overhoudt.
Gelukkig geldt dat ook voor het andere personage uit deze verhalen: Sindbad de Landman, een sjouwer die een hoop ellende meemaakt – en wel, anders dan zijn naamgenoot, buiten zijn schuld. De zeven verhalen die de Zeevaarder vertelt zijn gevat in een raamvertelling, die begint met het tafereel van deze arme sjouwer die enigszins verbitterd, maar uiteindelijk berustend in het standsverschil, staat uit te blazen voor het prachtige huis van de Zeevaarder. Deze haalt hem binnen, gebruikt hem als publiek voor zijn verhalen, en laat hem delen in zijn weelde: hij trakteert hem, geeft hem flinke uitkeringen en wordt zijn vriend. Zo ontlast hij zich van wat goud en wat schuldgevoel, en daar schuilt blijkbaar de moraal. Rijkdom is goed, maar die moet wel gedeeld worden, en via de Zeevaarder verlost de barmhartige God ook de Landman uit zijn ellende.
Er is ook een lijn te trekken van Sindbads verhalen naar moderne geweld- en horrorfilms. De grot vol beenderen en rottende lijken waarin Sindbad na de dood van zijn Indische vrouw wordt gesmeten, en waar hij zich in leven weet te houden met de leeftocht van de nieuw aangekomen weduwen en weduwnaars, die hij doodslaat met een bot, zou overtuigend werken op het witte doek, evenals de episode met de cycloop.

NOTEN:
1. De vertellingen van duizend-en-één-nacht. Vert. Richard van Leeuwen, ill. Jean-Paul Franssens, Amsterdam (Uitg. Bulaaq) 1995, deel 7/8, blz. 425–498. Welke Arabische uitgave moet je hebben? Er komt er maar één in aanmerking: die van Bulaaq 1252, dat is 1835 in de christelijke jaartelling! Niet dat die zo goed is, maar hij is beter dan nieuwere, vooral omdat er tegenwoordig vaak gecensureerd wordt. Die oude uitgave is meermalen heruitgegeven, als fotocopie van het origineel.

Terug naar Inhoud